Het Vergeten van de Olympus

Voor het Vergeten, was er de Stem.

Men zegt dat hoog boven de wereld, voorbij de wolken, waar de bliksems niet afschrikken en zuchten dansen in de vorm van sterren, een plaats bestaat die door velen vergeten is… maar door enkelen herinnerd.

Een plaats waar namen kracht hebben.
Waar liefde een wapen wordt.
En waar stilte hele beschavingen kan uitwissen.

Sommigen noemen het een mythe.
Anderen, een begraven geschiedenis.
Maar wie nog steeds de dreun van de donder in zijn borst voelt… noemt het waarheid.

Dit is het verhaal van een Wachter die de nevel trotseerde.
Van een kaart die alleen antwoordde op de balans van de ziel.
Van een drietand die geen bergen spleet, maar gesloten harten.

Als jij ooit iets hebt vergeten dat je lief was…
Als je ooit voelde dat de wereld vervaagde in je herinneringen…
Dan is dit boek voor jou.

Want alleen wie herinnert… kan ons redden van het Vergeten.




De Tempel die Niemand Herinnert


Er waren enkele maanden verstreken sinds Ignacio voor het eerst de Nevel van de Vergetelheid had verslagen.

Het Boek van de Draak lag slapend op zijn bureau, altijd open op dezelfde bladzijde: die waarop een ster met vleugels getekend stond, en daaronder, in gouden inkt geschreven, de woorden:
“Het licht in jou is het begin, maar niet het einde.”

Na een lange week en een zware trainingsdag dacht Ignacio dat het vreemdste van die dag zijn nieuwe gordel zou zijn, waarvoor zijn trainer hem voorbereidde. Hij had intens geoefend, gefocust… zoals altijd. Maar er hing iets in de lucht van het dojo dat anders rook. Alsof de namiddag een zachte, nostalgische geur droeg — een die hem deed denken aan de snoepjes van zijn oma Flor. Een geur waarvan hij niet wist of die hem dit keer rust gaf… of hem juist waarschuwde.

Die avond, na het avondeten, zetten zijn ouders zoals gewoonlijk de televisie aan. Maar in plaats van het vertrouwde journaal, werd de uitzending plotseling onderbroken door een livebericht:

—Laatste nieuws—


De camera’s richtten zich op een lege heuvel in Athene. De stem van de journaliste trilde:

—Wat tot vandaag een eeuwig symbool was… is verdwenen.

—De tempel van… —probeerde de verslaggever te zeggen, maar hij stokte. Het leek alsof hij zich niet kon herinneren van welke tempel het was… of van welke godin.

Ignacio fronste. Op het scherm verscheen slechts een afwezige structuur. Er stonden alleen nog wat gebroken zuilen, alsof iemand een heel gebouw had weggerukt zonder puin achter te laten. Zijn vader, Billy, zei verward:

—Had die plek geen naam? Iets met een Griekse godin…

Zijn moeder probeerde zich te herinneren, maar haar blik werd wazig.

—Was het… Aphrodite? Of niet…? Ik weet het niet. Wat vreemd…

—Het was de tempel van Athena… de godin van de wijsheid… —fluisterde Ignacio, bijna onbewust.
Waarom herinnert niemand zich dit? dacht hij.

Hij stond langzaam op van de bank. Een druk op zijn borst maakte het moeilijk om te ademen, alsof ook zijn eigen geheugen probeerde te ontsnappen. Maar toen, vanuit zijn kamer, verscheen er een licht. De blauwe vlam pulseerde.

Hij rende naar zijn kamer. Het vuur zweefde boven zijn bureau, precies bovenop het Boek van de Draak. Er was geen wind, maar de bladzijden sloegen vanzelf om. Een rukwind blies door het raam naar binnen, terwijl er geen storm was. En op de achterkant van het boek verscheen een barst… alsof iets van binnenuit wilde ontsnappen.

Plotseling opende zich voor hem een poort, alsof de grenzen van de wereld besloten hadden te breken.

Aan de andere kant: een gebroken hemel. Zware wolken vielen neer als as. En in het midden knielde een gestalte.

Een man zo oud als de donder, met haar wit als verscheurde wolken, een baard van gedoofde bliksems en een gewaad geweven uit nacht.

De figuur fluisterde met weinig adem:

—Wachters van de vlam… alsjeblieft… herinner wie jullie zijn… We hebben jullie nodig…

Hij herhaalde het steeds opnieuw, alsof die smeekbede het enige was dat hem nog overeind hield. Zijn ogen waren stormen die ooit schitterden, maar nu nauwelijks nog vonkten. Het was Zeus… al leek zijn kracht vergaan.

—Ignacio… —fluisterde hij aan de andere kant van het portaal, nog zichtbaar vanuit de kamer—. De wijsheid… samen met de herinnering aan Athena… zijn al verdwenen.

—De tempel… het Parthenon… en zijn godin, Athena, godin van kennis en wijsheid… zijn vergeten. Jij bent de enige Wachter van de Vlam die op mijn roep heeft geantwoord… Mijn krachten raken op, en ik weet niet hoelang ik het Vergeten nog kan tegenhouden…

En voor hij nog iets meer kon zeggen, sloot het portaal zich met een klap.

Ignacio viel op zijn knieën voor het boek. Alles was stil. Maar in hem brandde iets. Het was geen angst.
Het was herinnering.
En hij wist dat dit nog maar het begin was.

Hij stond op van de vloer. Hij trok zijn taekwondo-jas aan, knoopte zijn gordel vast en hing zijn drie amuletten eraan. Met vaste stem, aangestoken door een innerlijk licht dat niet langer bang was, zei hij:

—Ik ben er klaar voor.

Ignacio sloeg het Boek van de Draak resoluut open. Een verblindend licht barstte uit de bladzijden.
En in een flits werd hij getransporteerd naar de top van de Olympusberg.

Het avontuur was begonnen.


De Kaart van de Vergeten Goden


De wind op de top van de Olympusberg was als geen andere. Hij waaide niet: hij fluisterde. Hij mompelde namen die niemand meer kende, data die uit de boeken waren verdwenen, verhalen die ooit bij het vuur waren verteld… en die nu zelfs niet meer in dromen leefden.

Ignacio opende zijn ogen te midden van de dichte nevel en een rafelige hemel. De Olympus, die heilige berg die ooit de wieg was van kennis, kunst, wijsheid en geschiedenis, lag nu in puin. De zuilen dreven gebroken boven grijze wolken. De hangende tuinen waren verwelkt. De beelden huilden stof.

—Waar… ben ik? —mompelde Ignacio, terwijl hij de grond aanraakte. Het was gebarsten marmer, maar nog steeds warm, alsof het hart van de Olympus bleef kloppen.

Een gestalte naderde door de nevel, lopend met een onmogelijke snelheid. Zijn sandalen raakten de grond nauwelijks, en zijn mantel wapperde alsof hij geweven was uit perkament, beschreven met wind. Hij droeg een gevleugelde helm en een sluwe blik.

—Eindelijk ben je er, Wachter —zei hij met een snelle stem—. Er is niet veel tijd meer.

Ignacio herkende de gestalte uit de oude boeken die hij altijd las: Hermes, de boodschapper van de goden.

—Zeus… verwachtte je. Hij wordt steeds zwakker. Kom.

Samen liepen ze door wat er nog overbleef van de hoofdtempel. In het midden, onder een gebarsten koepel, lag Zeus uitgestrekt op een stenen troon. Zijn lichaam straalde niet meer. Hij was bleek, vervagend tot rook. Alleen zijn ogen behielden de storm.

—Ignacio… de wijsheid is verdwenen met Athena. Zonder haar breekt het evenwicht. En Hades… is teruggekeerd.

De naam hing in de lucht als een rots die in zee zinkt.

—Na jouw overwinning op de Nevel van de Vergetelheid in de Slag van de Drie Bibliotheken dachten we dat ze gedoemd was te verdwijnen. Maar Hades, die altijd jaloers was op de macht van de andere goden, heeft een pact met haar gesloten. Samen willen ze de erfenis uitwissen van alles wat we ooit waren. En als de Olympus verdwijnt, zal de wereld zijn geschiedenis vergeten. En zonder geschiedenis… zal er geen toekomst zijn.

Ignacio voelde een leegte in zijn buik. Athena, de godin van kennis, was al vergeten. Het Parthenon was verdwenen. Niemand herinnerde zich haar naam. En nu richtten Hades en de Nevel hun zinnen op meer.

—Wat kan ík doen?

Zeus keek hem aan met een flits van hoop.

—Drie godheden verzetten zich nog, al verzwakt hun herinnering: Poseidon, Aphrodite en Apollo. Als jij hen vindt en hun essentie herstelt, zal hun herinnering de Olympus levend houden… en ons.

Toen haalde Hermes een object tevoorschijn, gewikkeld in sterrenstof. Toen hij het opende, ontvouwde zich voor Ignacio een stralend perkament, dat klopte als een hart. De routes erin waren geen lijnen: het waren paden van licht, die bewogen, verdwenen en opnieuw verschenen.

—Het is een levend kompas —legde Hermes uit—. Het past zich aan jou aan. Het toont geen richtingen… het toont mogelijkheden. Je kunt alleen vooruitkomen als je lichaam, je hart en je kennis in balans zijn. Zonder dat sluit de kaart zich.

Ignacio slikte. In het midden van de kaart verscheen een symbool: een blauwe vlam omringd door golven, spiegels en zonnestralen.
De zoektocht was begonnen.

—Alleen jij kunt dit doen —zei Zeus, zijn stem vervagend als een laatste donder—. Want jij… bent degene die herinnert.

Ignacio drukte de kaart tegen zijn borst. Hij voelde angst, ja. Maar ook vuur.
Het verhaal kon nog gered worden.
En hij was de Wachter van zijn licht.


De Naamloze Oceaan


De kaart trilde in Ignacio’s handen, alsof ze ademde. De paden gloeiden, verdwenen en keerden terug op het ritme van zijn hartslag. Hermes zweefde naast hem, steeds instabieler. Zijn gevleugelde sandalen flakkerden, alsof ook zij slachtoffer waren van het Vergeten.

—Wat gebeurt er? —vroeg Ignacio.

Hermes antwoordde niet meteen. Zijn gezicht, ooit vol goddelijke ondeugd, toonde nu vermoeidheid.

—Het Vergeten haalt ons sneller in dan we dachten —zei hij uiteindelijk—. Mijn vleugels… verdwijnen.

Ignacio keek naar zijn voeten. De sandalen vlogen niet meer: ze vielen.

—Wachter, ik hoop dat je kunt zwemmen —zei Hermes met een droeve glimlach—, want ik kan je niet verder brengen.

En met een laatste flits verdween hij in een wervelwind van letters die vervaagden zodra ze de lucht raakten.

Ignacio had geen tijd om te schreeuwen. De kaart klemde zich aan zijn borst als een schild, en zijn lichaam stortte door de wolken omlaag tot hij met een dreun in het hart van de oceaan terechtkwam.

Maar het was geen gewone oceaan.

De golven waren bevroren in de lucht, gevangen midden in hun beweging. Sommige spatten uiteen in schuim dat bleef hangen. Andere stonden stil als beelden van water. De vissen zwommen in eindeloze cirkels, alsof ze de weg waren vergeten.

De hemel boven hem was eindeloos grijs. Het kompas dat aan een van zijn amuletten hing draaide doelloos rond, zonder noorden, zonder richting.

Ignacio dreef een paar seconden. Toen begon het water hem naar beneden te trekken.

Ik moet de tempel bereiken… op de bodem.

Naarmate hij afdaalde, daalde de temperatuur. Het licht doofde. De Nevel van de Vergetelheid omhulde de diepte als een zware greep. Ignacio’s lichaam trilde, maar hij stopte niet.

Toen zag hij het.

Een verzonken paleis, majestueus zelfs in verval. Zuilen bedekt met grijze koralen, poorten gebarsten door de druk van de zee en standbeelden van tritons met uitgewiste ogen.
In het midden een stenen gestalte, geketend aan zijn eigen troon: Poseidon, zonder gezicht, zonder drietand, zonder naam.

Ignacio zwom naar hem toe. Maar voordat hij hem kon aanraken, veranderde het water in een kolk. Een wezen van golven en schaduwen doemde op. Een wachter van het Vergeten. Hij sprak niet, maar zijn kracht sprak voor hem.

Het gevecht was man tegen man. Ignacio had geen wapens, alleen zijn training, zijn instinct en zijn moed. Elke slag dreef hem verder van de oppervlakte. Elke beweging was een strijd tegen het verlies van zichzelf.

En juist toen hij dacht dat hij niet meer kon, herinnerde hij zich.

De dojo.
De discipline.
De vlam.
Zijn oma.
Het verhaal.
Oom Chris.

Ignacio schreeuwde onder water, en uit zijn borst barstte een straal van blauw licht die de nevel doorboorde. De wachter viel uiteen in schuim. De ketenen van Poseidon braken.

De God Ontwaakt

Zijn ogen laaiden op als stormzeeën. De troon beefde. En zijn stem, gebroken maar machtig, daverde door de diepte:

—Mijn naam… is Poseidon.
Dank je, Wachter. Jij hebt mij teruggegeven wat ik ben.

De tempel trilde. Een machtige stroming tilde Ignacio omhoog naar het oppervlak, waar eindelijk de oceaan weer begon te bewegen.

Aan zijn gordel straalde het eerste symbool van de kaart fel: een blauwe druppel.

Het eerste deel van de Olympus was hersteld.


Het Eiland van de Verloren Liefde


Ignacio kwam uit de oceaan als een blauwe komeet, voortgestuwd door de laatste stroming van Poseidons kracht. Het water week uiteen en zette hem zachtjes neer op een lichtgevende vlot dat er daarvoor niet was. Zijn kaart straalde, en het symbool van de oceaan glansde krachtig: de herinnering aan de zee was hersteld.

Terwijl hij ademhaalde, voelde hij een tinteling in de lucht.

—Ik zei het toch! Ik zei toch dat het gerucht waar was! —riep een schel stemmetje van boven.

—Ik wist dat de profetie klopte! Jij was degene die zei dat het over de Wachtster van de Roze Vlam ging! —antwoordde een nog hogere stem.

Ignacio keek omhoog en zag twee kleine gevleugelde cherubijnen boven hem fladderen. Ze leken bijna tweelingen: de een met gouden krullen en een rommelige tuniek, de ander met kastanjebruine krullen en een scheef boogje over zijn schouder. Beiden kibbelden alsof ze al eeuwen ruzieden… en waarschijnlijk was dat ook zo.

—Ik zei dat de profetie over de Wachter ging! —schreeuwde de een.

—Nee! Jij zei dat de uitverkorene de Wachtster van de Roze Vlam was, maar dat ze nooit zou ontwaken —riposteerde de ander—. En nu komt ze terug! Ik zei het eerst!

—Jij zei het fout!

—Ik zei het beter!

Ignacio, doorweekt en verward, trok een wenkbrauw op.

—Genoeg, jongens! Wie zijn jullie?

De cherubijnen stopten abrupt, alsof ze zich pas net realiseerden dat hij hen kon horen.

—Wij zijn Liros en Leros —zei de met gouden krullen, terwijl hij dramatisch in de lucht poseerde.

—Nee! Ík ben Leros en híj is Liros! —corrigeerde de met kastanjebruine krullen geërgerd.

—Wij zijn gestuurd door de laatste fluistering van Hermes —legde Liros (of was het Leros?) uit—. Vlak voor hij verdween, zocht zijn essentie ons op. Hij vroeg ons om de Wachter naar de volgende proef te leiden.

Ignacio knikte nauwelijks toen, in de verte, een roze donder de lucht doorkliefde. Het leek vloeibaar, als een litteken in de lucht. Een warme bries streek langs zijn gezicht, en de kaart aan zijn gordel begon weer te bewegen.

—Nou… ik denk dat we later nog genoeg tijd hebben om elkaar beter te leren kennen.
Die strijd wacht op ons.

Het eiland rees op te midden van een kalme zee, zwevend als een vergeten juweel. Het was prachtig, ja. Vol bloemen, gebroken spiegels, bomen met kristallen bloemblaadjes… maar verlaten. Helemaal leeg. Alsof er in eeuwen geen voet was gezet.

Ignacio zette een voet op het gouden zand en voelde iets in zijn borst beven.

—Waar ben ik? —fluisterde hij.

De cupido’s landden achter hem, dit keer stiller.

—Dit is het Eiland van de Verloren Liefde —fluisterde de een.

—Hier is er niemand die iemand nog herinnert —zei de ander.

En het was waar. Terwijl Ignacio verder liep, begon hij zich lichter te voelen… té licht. Alsof het gewicht van zijn eigen herinneringen verdween. Zijn gedachten begonnen te vervagen.

Hoe klonk de stem van mijn moeder? Hoe lachte Mariana?
Had mijn vader… een baard zoals Oom Chris? Of was hij glad als een spiegel?

Het Vergeten begon grip te krijgen.

Maar toen hield één beeld stand. Dat van zijn oma Flor, die hem door zijn haar streelde in de auto op weg naar taekwondoles.
En nog een. Zijn moeder, die hem stevig omhelsde voordat hij naar school ging.
Die liefde werd niet uitgewist. Die liefde brandde.

Ignacio viel op zijn knieën in het blauwige gras van het eiland. Hij sloot zijn ogen. Hij boog zijn voorhoofd naar de grond.

—Ik herinner me… hoe het voelt om lief te hebben.

Een warme vlam, felroze van kleur, barstte uit zijn borst. Ze omhulde het eiland. Ze deed de gebroken spiegels gloeien. Ze verlichtte de bomen.
En toen, tussen de nevel, verscheen zij.

Aphrodite. Bleek, doorzichtig, als een beeld van parfum. Haar lichaam beefde. Haar ogen waren leeg.

Maar toen ze dichter bij Ignacio kwam en zijn brandende hart aanraakte, begon er iets in haar weer te stralen.

—Is dit… is dit liefde? —vroeg ze, alsof het woord nieuw voor haar was.

Ignacio antwoordde niet. Hij bood haar alleen de vlam aan. En daarmee, de herinnering aan de liefde.

Aphrodite glimlachte. De kleur keerde terug naar haar huid.
En met een zucht begon het eiland te zingen.

De spiegels weerkaatsten gezichten. De bomen fluisterden namen. De kaart van de Wachter straalde met een nieuw symbool: een roze hart omhuld door licht.

De tweede herinnering was hersteld.


Het Lied dat Verstomt


—Ik zei toch dat de profetie waar was! De Wachter zou ons redden van het Vergeten! —riep de een, terwijl hij over de mantel van de ander struikelde.

—Niet waar! Jij zei dat de profetie de Wachtster van de Roze Vlam zou brengen! —riep de tweede terug.

—Jij was degene die die naam verzonnen had!

—Nee, jíj zei het eerst!

—Nee, ik zei “Roze Bewaker van het Vuur van de Liefde” en jíj veranderde het!

Ignacio keek hen aan met de armen over elkaar, nog steeds doordrenkt van Afrodita’s energie. Hij wist niet of hij moest lachen of stilte moest vragen.

Maar hij was het niet die orde bracht.

Het was Aphrodite.

Met een zoete, muzikale lach die ontsprong als een bloem in de lente, zei ze:

—In naam van Zeus, kinderen, stop met ruziën.
Jullie hadden allebei gelijk.
De profetie is echt… en vandaag zijn we gered van het Vergeten.

De cupido’s verstijfden een seconde als standbeelden, om daarna elkaar te omhelzen zonder toe te geven wie er gewonnen had. Aphrodite stapte naar Ignacio toe, haar licht volledig hersteld.

—Dank je dat je me herinnerd hebt wie ik was —zei ze—. En dat je me hebt laten zien dat de liefde die niet vergeten wordt… de machtigste is.

Ignacio keek haar met respect aan.

—Maar wie is… de Wachtster van de Roze Vlam?

Aphrodite sloeg haar ogen neer. Haar glimlach werd droevig.

—Ik zou je graag over haar vertellen… over haar schoonheid, haar kracht. Maar ik vrees dat zij ons vergeten is. Of misschien… is ze nog niet ontwaakt.

En toen veranderde de lucht.

Een gebroken lach, met de geur van zoete wijn en verwelkte bloemblaadjes, zweefde door de ruimte. Uit een wolk van bubbels en paarse rook verscheen Dionysos. Zijn klimopkroon hing scheef. Zijn tuniek was bevlekt. En zijn ogen… bedroefd, al fonkelden ze nog.

—Heeft iemand “feest” geroepen?! —vroeg hij, terwijl hij een lege beker meesleepte—. Of… is de muziek soms ook gestorven?

Aphrodite zuchtte.

—De dingen in de tempel van Apollo zijn er niet beter aan toe.
Dionysos… neem hem met je mee.

Het is tijd.

Dionysos liep niet: hij danste, wankelend. Hij bracht Ignacio over paden die niet bestonden. Soms stapten ze op wolken, soms op sterren. De kaart aan de gordel van de Wachter straalde niet. Alleen de echo van een melodie die niet meer klonk wees de weg.

—Waar zijn we? —vroeg Ignacio.

—In wat er nog over is van de tempel van mijn oude vriend —antwoordde Dionysos—. Apollo.
De god van de kunst. De muziek. De waarheid.
Zonder hem… heeft niets zin.
Zelfs mijn lach niet.

De wereld opende zich in een afgrond. Boven de leegte zweefde een toren, opgebouwd uit gebroken notenbalken, liersnaren en verzen die vervaagden. Bij elke stap zag Ignacio symbolen verdwijnen: formules, gedichten, liederen.

De toren was het laatste overblijfsel van de menselijke inspiratie.

Ignacio begon te klimmen. Elke trede was een herinnering. Elk niveau een leegte.

Bovenaan vond hij een open zaal, waar een gestalte sliep onder een gedoofd licht. Apollo, mooi, onbeweeglijk. Zijn lier lag gebroken naast hem. Zijn stem, volledig tot zwijgen gebracht.

Ignacio knielde. Hij sloot zijn ogen.

Hoe wek je inspiratie tot leven?

En toen herinnerde hij zich.

De stem van zijn oma die hem verhalen voorlas.
Zijn moeder die zong terwijl ze kookte.
Mariana die zonnetjes tekende in de roze nevel die uit haar adem op de badkamerspiegel kwam.

Ignacio legde zijn handen op de vloer en reciteerde. Geen spreuk.
Maar een vers.

“Waar het licht verdwijnt, zingt het geheugen.
En waar het lied sterft, ontwaakt de waarheid.”

De lier straalde. De toren beefde. De zon —onzichtbaar tot dan— begon op te komen.

Apollo ontwaakt

Apollo opende zijn ogen.

Zijn stem was pure muziek toen hij sprak:

—Dank je, Wachter. Jij hebt me herinnerd aan het oudste lied… het lied dat de wereld betekenis geeft.

Uit het midden van zijn borst haalde Apollo een kleine gouden bol:
het Zonnige Vers.

—Neem dit mee. Het is de sleutel om het bewustzijn van Zeus te herstellen.
Het licht… is in jou.

Ignacio nam het met beide handen aan. En het derde symbool op de kaart lichtte op:
een fonkelende muzieknoot.

Het laatste stuk was compleet.

De Wachter van het Blauwe Licht was klaar voor de eindstrijd.


Het Labyrint en het Wezen van het Vergeten


Toen Apollo ontwaakte, zong de Olympus. De snaren van zijn lier herstelden zichzelf. Oude gedichten werden vanuit de wolken gereciteerd. Muzieknoten, eeuwenlang slapend, dansten nu over onzichtbare notenbalken als gouden vlinders van licht.

—Nu kan het feest beginnen! —riep Dionysos, terwijl hij ronddraaide met een beker in zijn hand—. Laat de prachtige Wachtster van de Roze Vlam komen! Ik wil haar leren dansen als een godin!

Ignacio kneep zijn ogen samen, verward.

—Maar… wie is de Wachtster van de Roze Vlam? —fluisterde hij bijna tegen zichzelf.

Apollo hief een hand, en het hemelse theater verstomde in een oogwenk.

—We kunnen nog niet vieren.

Ignacio richtte zijn aandacht weer op de zonnegod. Zijn gezicht, ooit dof, straalde nu als een nieuwe dageraad. Hij trad plechtig naar voren.

—Wachter —zei Apollo—, jij hebt me gered van de vergetelheid… en je hebt de melodie van kennis beschermd.
Maar je reis is nog niet ten einde.
Nu de drie symbolen zijn ontwaakt —het water van Poseidon, het hart van Aphrodite en de zonnenoot— moet je naar de kern van de ingestorte Olympus, waar Hades en de Nevel van het Vergeten op je wachten.
Maar er is iets dat je nog niet hebt.
Iets dat je nodig zult hebben voor die laatste strijd.

Ignacio fronste.

—Wat is dat?

—Een wezen dat ook vergeten werd.
Een wezen dat alleen getemd kan worden met wat jij al geleerd hebt.
Maar om het te bereiken… moet je door het Labyrint van de Minotaurus, nu veranderd in een plaats waar schaduwen wandelen en echo’s gedachten verslinden.

Dionysos hief enthousiast zijn beker:

—Ik breng hem erheen! Laat me nog een beker wijn drinken en we vertrekken!

—Nee —onderbrak Apollo met een geduldige glimlach—. Jij blijft bij mij, oude vriend.
Voor deze missie hebben we de architect van het labyrint nodig.

De lucht kleurde diepblauw. De wolken weken uiteen. En toen klonk een zucht.

—Daidalos, ik weet dat je me hoort.

In de verte, op een klif die hing in de herinnering, keek Daidalos naar de zee. Zijn ogen volgden de golven alsof hij nog één keer zijn zoon Icarus wilde zien vliegen.

—Hier ben ik —antwoordde hij, met een stem van wind en nostalgie.

Toen hij Ignacio zag, veranderde zijn blik.

—De profetie… is waar.

Apollo sloeg zijn ogen neer. Iedereen wist het: als het Vergeten de volledige macht kreeg, liep Daidalos het risico zijn zoon te vergeten.
En dan zou de pijn verdwijnen… maar ook de liefde.

—Help hem —vroeg Apollo—. Breng hem naar het labyrint. Leer hem wat hij nodig heeft om daar te komen.

Daidalos knikte. Uit zijn staf kwamen zwevende muzieknoten. Hij rangschikte ze als een blinde componist en bouwde ermee levende vleugels, gemaakt van betoverde veren, draden van harmonie en gouden was.

—Je zult moeten leren vliegen.
Kom niet te dicht bij de zon… en ook niet bij de zee.
Het evenwicht is wat je draagt.

Ignacio glimlachte. Er was geen tijd voor angst.

—Dank je, Daidalos.

En zonder te aarzelen wierp hij zich de lucht in.

De vlucht was allesbehalve soepel.

De zon deed de was smelten. De dauw van de zee doordrenkte de veren. De wind lachte hem uit. Ignacio vloog niet met kracht, maar met geloof.
En uiteindelijk… bereikte hij zijn doel.

Het Labyrint van de Minotaurus was niet zoals hij zich had voorgesteld.
Het was een plaats waar de muren veranderden. Waar fluisteringen probeerden zijn herinneringen uit te wissen.
Maar hij stopte niet.

Hij ging door tot het centrum. En daar vond hij het.

Grýphos.
Half valk, half tijger.
Half licht, half schaduw.

De ogen van het wezen waren vuur zonder naam. Het brulde. Het viel aan. Ignacio sloeg niet terug.
Hij bleef standvastig. Sloot zijn ogen.
Raakte zijn drie amuletten aan: lichaam, hart, kennis.

De kaart begon te stralen.
Het wezen hield halt.
Een vonk van herkenning flitste door zijn pupillen.

Ignacio stak zijn hand uit.

—Ik ben niet gekomen om te vechten. Ik ben gekomen om je te herinneren.

Grýphos boog zijn hoofd.

Het verbond was bezegeld.

Ignacio steeg hoog op, gezeten op de rug van Grýphos, het wezen dat nu brulde met kracht en vrijheid. Onder hen brak de hemel open in zwarte scheuren. Het hart van de Olympus —eens heilig— was veranderd in een diepe kloof: een grot die zich opende naar de onderwereld, vergroot door het vervloekte verbond tussen Hades en de Nevel van het Vergeten.

Daar daalden ze neer.

Een donkere wolk zweefde in het midden van de afgrond, en daarop zat Hades, indrukwekkend, met een mantel die leek te zijn geweven uit schaduw en een troon die voortdurend veranderde in een altaar.

—Wat een eer om eindelijk de kleine Wachter in mijn domein te hebben! —zei Hades met een scheve glimlach—. En rijdend op Grýphos… hoe dapper. Hoe naïef.

De Nevel van het Vergeten kronkelde rond hem heen als een levende slang.

Ignacio keek met afschuw naar de hangende kooien die uit de duisternis tevoorschijn kwamen: één hield Hermes gevangen, een andere Eros en Leros, en nog een andere Dionysos en Daidalos. Allemaal gemaakt van dezelfde nevel, trilden ze van de kracht van verlies.

—Laat ze nu vrij! —riep Ignacio—. Ze behoren jou niet toe!

—Bevrijden? —lachte Hades—. Zij hebben de nieuwe oppergod verraden. De Olympus is van mij. Ik zal hem opnieuw opbouwen, op mijn manier: zonder herinnering, zonder verleden, zonder grenzen.

Ignacio balde zijn vuisten.

—Zeus is nog steeds de ware koning van de Olympus!

—Die arme oude man? —antwoordde Hades, en met een gebaar liet hij Zeus verschijnen, ingestort, bijna onzichtbaar, zijn lichaam uiteengevallen tot stof van gedoofde sterren.

Ignacio deed een stap achteruit.

—Het is je broer… ze zijn je familie! Dat zou je nooit doen!

Hades hief een wenkbrauw.

—Daag je me uit?

Langzaam draaide hij zich naar een kooi.

—Laten we eens zien hoeveel herinnering je kunt verdragen te verliezen.

De nevel steeg langzaam op naar de kooi van Liros en Leros. Eén van de cherubijnen begon te vervagen. Leros. Zijn lichaam trilde als een ster die sterft.

—NEEEE! —gilde Liros—. NEE, ALSJEBLIEFT!

Ignacio voelde iets in hem breken.

Toen verlichtte een gouden vonk de grond.

Zeus, met zijn laatste ademtocht, hief zijn arm en gaf Ignacio een hemels artefact:
de Drietand van de Donder.

Op datzelfde moment verschenen er drie figuren achter de Wachter.

Poseidon, met zijn oceaandrietand.
Aphrodite, met een boog van fonkelende harten.
Apollo, zwevend op levende noten van licht.

Apollo sprak met heldere stem:

—Wanneer moed en liefde, kennis en respect zich verenigen…
kan niemand ons verslaan.

Ignacio, met de Drietand hoog geheven, voelde de kracht van de drie symbolen aan zijn gordel.
De goden schoten hun licht.

Maar het was geen straal van vernietiging.

Het was herinnering.

Een stroom van herinneringen, liefde, gedichten, liederen, golven, blikken.
Een golf van alles wat het Vergeten niet had kunnen vernietigen.

De Nevel schreeuwde.
Trok zich samen.
En loste toen op.
Niet door geweld, maar door de kracht van wat herinnerd werd.

Hades viel op zijn knieën. Klein. Menselijk.
Verslagen niet door woede, maar door datgene wat hij had willen uitwissen.

Ignacio naderde, zwaar ademend.

—We hoeven niet te vergeten om vooruit te komen.
Herinneren is wat ons eeuwig maakt.

Zeus stond op. Niet met macht, maar met aanwezigheid.

Hij blies zachtjes naar de kooien… en één voor één losten ze op.
Hermes.
Dionysos.
Daidalos.

En Leros.

Liros keek hem aan, tranen in zijn ogen.

—Zou je om mij huilen? —vroeg Leros met een glimlach—. Hou je van me, hè?

—Natuurlijk niet! Er kwam gewoon een stofje in mijn oog… en toen ik het eruit probeerde te wrijven, kwam er ook nog één in het andere!

—Je houdt van me! Je houdt van me! —riep Leros plagerig lachend.

Ignacio kon niet anders dan lachen.
Iedereen deed dat.

Vanuit de hemel daalde een wolk van licht neer als een eeuwige zucht. Daarop nam de energie van liefde, herinneringen en kennis vorm aan, vervlochten als gouden draden. Zo werd Athena herboren, helderder en krachtiger dan ooit.

Toen barstte een jubelende stem los in de lucht, als een bliksemschicht van vreugde:

—Laat nu eindelijk het echte feest beginnen!

En de Olympus… herinnerde zich weer wie ze was.

Men zegt dat helden overwinnen met zwaarden.
Maar de Wachter van het Blauwe Licht overwon met iets krachtigers: de herinnering.

Want tijdens zijn reis wekte hij niet alleen vergeten goden, maar leerde hij ook dat herinnering een brug is tussen het verleden en wat we nog kunnen worden.
Dat pijn, wanneer herinnerd met liefde, niet vernietigt maar transformeert.
Dat lachen met vrienden —zelfs koppige cherubijnen— een manier is om stand te houden.
Dat dansen zoals Dionysos, zelfs wanneer de wereld instort, een daad van hoop is.
En dat vliegen met vleugels van Daidalos geen vlucht is, maar een les: evenwicht leer je niet… je beleeft het.

Vandaag straalt de Olympus opnieuw.
Niet omdat er een oorlog is gewonnen, maar omdat iemand zich op tijd herinnerde.
Herinnerde dat kennis niet alleen studeren is. Dat kunst niet alleen schoonheid is. Dat liefde niet alleen een gevoel is.

Herinnerde dat wat wij zijn… leeft in wat we niet vergeten.

En zolang er iemand bestaat die zijn ogen sluit, diep ademhaalt en zegt ik herinner mij,
zal het Blauwe Licht blijven branden.

Wordt vervolgd.


De goden zijn ontwaakt,
de Olympus straalt opnieuw.

Maar het Blauwe Licht rust niet:
in het noorden, in de landen van Odin,
fluisteren de winden van een nieuw gevaar.

Runen die beven,
bossen die herinneren,
en een as van de wereld die dreigt te breken.

De Wachter heeft het geheugen van de Olympus gered…
nu moet hij dat van het noorden beschermen.

Het verhaal gaat verder.




Opbrengst